De Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn vieren hun veertigste verjaardag. Die gelegenheid grepen Marjolijn De Wilde, Bea Cantillon, Frank Vandenbroucke, Maria De Bie en andere wetenschappers aan om een boek te schrijven over de tendensen en de evoluties binnen de OCMW’s. De auteurs pleiten onder meer voor een gedeeltelijke automatisering van de bijstandspraktijk.
1974 was een sleuteljaar in de ontwikkeling van de Belgische sociale bijstand. Burgers die onvoldoende bestaansmiddelen hadden en geen beroep konden doen op uitkeringen als ziekteverzekering of werkloosheidsuitkering hadden voortaan recht op een bestaansminimum. In 1976 werden de OCMW’s opgericht met als een van hun kerntaken het verzekeren van het recht op een menswaardig bestaan.
De OCMW’s werden eveneens belast met het toekennen van het bestaansminimum. Intussen is in 2002 het bestaansminimum vervangen door het leefloon. Het boek 40 jaar OCMW en bijstand, uitgegeven door ACCO, zoomt in op een aantal van de tendensen in de ontwikkeling van bestaansminimum naar leefloon tot op vandaag, en schuift aandachtspunten en beleidsaanbevelingen voor de toekomst naar voor.
In de beginjaren ontvingen jaarlijks ongeveer 10.000 personen een bestaansminimum. In 2015 waren bijna 140.000 mensen leefloongerechtigd. Deze stijging is deels te verklaren door veranderingen aan het leefloon zelf (individualisering van het aanbod, verhoging van de toegang voor specifieke doelgroepen, bv. studenten), maar weerspiegelt ook een falen van de sociale verzekeringen. Een groeiende groep mensen kan er geen beroep op doen, omdat ze niet in staat zijn voldoende rechten op te bouwen (te korte periodes aan het werk), omdat ze niet in aanmerking komen voor uitkeringen (bv. migranten of vroegtijdige schoolverlaters) of omdat de voorwaardelijkheid verhoogd werd (bv. sancties in de werkloosheid).
Deze groei betekent bovendien dat een groeiende groep leefloongerechtigden zich geconfronteerd ziet met een systeem met een aantal problematische evoluties:
- De sociale bijstand is een zwak beschermingssysteem. Ten eerste omdat de leefloonbedragen voor de meeste gezinnen te laag zijn om een menswaardig leven te leiden. Ten tweede omdat de uitstroom van een leefloon naar werk erg moeilijk verloopt .Ten derde, omdat leeflonen met een hoge non-take-up kampen: heel wat mensen die eigenlijk recht hebben op een uitkering ontvangen deze niet omwille van schroom, administratieve drempels of problemen in de opvolging door de OCMW’s. Het is problematisch dat een groeiende groep mensen afhankelijk raakt van dit ontoereikende systeem.
- Leeflonen gaan in principe gepaard met een intensieve en sterk persoonlijke opvolging door sociaal werkers. Deze sociaal werkers genieten daarbij een zekere vrijheid om de begeleiding te bieden die aansluit bij de noden en mogelijkheden van de cliënt. Zulke persoonlijke en kwaliteitsvolle begeleiding is bedreigd als ze voorzien dient te worden voor een steeds groter wordende groep.
- Bijstand gaat in België gepaard met veel beleidsruimte voor lokale besturen. Ruime beleidsruimte maakt dat begeleidingen aangepast kunnen worden aan de plaatselijke vereisten en mogelijkheden. De groei van de bijstandspopulatie staat de facto gelijk aan decentralisatie van het beleid, zonder dat dit (zoals bv. in Nederland) een expliciete beleidsintentie is en zonder dat dit gepaard gaat met extra budgetten voor de gemeenten.
- De bijstand werd de voorbije decennia meer voorwaardelijk. Voorwaardelijkheid kan activerend zijn voor de gerechtigden, en is in die zin een onmisbaar deel van de bijstandspraktijk. Voorwaardelijkheid moet echter altijd in verhouding gebracht worden met het besef dat het leefloon het laatste vangnet is voor mensen zonder bestaansmiddelen, en deze mensen nergens anders terecht kunnen.
Beleidsaanbevelingen:
- Aansluitend bij de hierboven beschreven problemen, waarschuwen de auteurs voor het doorschuiven van mensen uit andere sociale zekerheidstakken naar de bijstand.
- Ze pleiten voor een automatisering van een gedeelte van de bijstandspraktijk, bv. de toekenning van het leefloon. Dit zou betekenen dat de sociaalwerkpraktijk vooral kan focussen op de belangrijke trajectbegeleiding naar integratie of werk. Het is bijkomend belangrijk dat er een sterk persoonlijke opvolging bestaat van mensen die op basis van administratieve gegevens geen recht zouden hebben op leefloon.
OCMW’s zouden gebaat zijn met feedbacksystemen, waarbij zij, volledig geanonimiseerd maar via een vergelijking met gelijkaardige gemeenten, een idee krijgen van het effect van hun lokale beleidskeuzes. Meer in het algemeen breken de auteurs een lans voor een versterking van het beleidsvoerend vermogen van OCMW’s op basis van een doordachte netwerking in het Vlaamse sociale beleid.
De auteurs:
Bea Cantillon, Sarah Carpentier, Daniel Cuypers, Maria De Bie, Joris De Corte, Filip De Rynck, Marjolijn De Wilde, Koen Hermans, Kim Lievens, Chris Luigjes, Sarah Marchal, Karel Neels, Ides Nicaise, Peter Raeymaeckers, Bérénice Storms, Dirk Torfs, Karel Van den Bosch, Frank Vandenbroucke, Johan Vandenbussche, Natascha Van Mechelen, Wim van Oorschot en Daniel Zamora.
Het boek:
Marjolijn De Wilde, Bea Cantillon, Franck Vandenbroucke en Maria De Bie en Marjolijn De Wilde (red.)
40 jaar OCMW en bijstand
ISBN 978 94 6292 724 7 // 2016 // 272 blz. // 34,50 euro
Meer info: www.acco.be/40jaarOCMW